Zwemmen in het sociaal recht

Général

Geschreven door Willy van Eeckhoutte

 

De Tijd, dinsdag 8 september 2020, p. 4.

Principe

Als een jurist schrijft dat iets “in principe” geldt, lezer wees op uw hoede!

Dat is ook het geval met wat Dirk Selleslagh, jurist of niet, schrijft in bovenstaand artikel: “De werkgever is in principe verplicht werknemers mondmaskers ter beschikking te stellen als op de werkvloer de regel van 1,5-meter afstand niet wordt gegarandeerd”. Hij had evengoed kunnen schrijven dat de werkgever dat in principe niet verplicht is. Zo schrijft bijvoorbeeld het ACV in zijn FAQ veiligheid en welzijn werknemers: “Je werkgever is momenteel niet wettelijk verplicht om mondmasker te voorzien” (geraadpleegd op dinsdag 8 september 2020 om 17 uur). Het woord wettelijk maakt hier het verschil.

Verplichting

Maar of er nu een specifieke wettelijke verplichting bestaat of niet, in zekere zin is de werkgever hoe dan ook “gehouden” in bepaalde gevallen mondmaskers ter beschikking te stellen.

De ondernemingen waar het niet mogelijk is de regels van social distancing, in het bijzonder het behoud van een afstand van 1,5 meter tussen elke persoon, in acht te nemen, moeten inderdaad de nodige preventiemaatregelen nemen om een minstens gelijkwaardig niveau van bescherming te bieden (art. 2, § 2, eerste lid, ministerieel besluit van 30 juni 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken; in de Vragen en antwoorden coronavirus op website van de FOD WASO wordt, diep verscholen in de rubriek “Welzijn op het werk” (geraadpleegd op dinsdag 8 september 2020 om 17.11 uur), nog verwezen naar artikel 1, § 3, van het ministerieel besluit van 5 juni 2020 houdende wijziging van het ministerieel besluit van 23 maart 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken, dat al sinds 1 juli 2020 is opgeheven, maar wij gaan niet beginnen zeuren.

Een bescherming van gelijkwaardig niveau biedt wellicht het mondmasker, al zal wel niet iedereen het daarmee eens zijn. Ook de regelgever aarzelt trouwens, aangezien hij in schrijft dat in situaties waar de 1,5 meter niet kan worden gerespecteerd, eerst “na uitputting van de organisatorische maatregelen en de collectieve beschermingsmiddelen,[…] het dragen van mondmasker als bijkomende maatregel nodig kan zijn, in samenhang met andere preventiemaatregelen en met respect voor de preventiehiërarchie” (p. 14 van de versie 04/05 van de Generieke gids om de verspreiding van COVID-19 op het werk tegen te gaan, die volgens artikel 2, § 2, tweede lid, van het ministerieel besluit van 30 juni 2020 de opgelegde “passende preventiemaatregelen” bevat). Meer omzwachteld kan men een verplichting moeilijk beschrijven. Maar in de al genoemde Vragen en antwoorden coronavirus op de website van de FOD WASO luidt het ferm: “In de ondernemingen en instellingen waar het dragen van mondmaskers verplicht is gesteld in het kader van de COVID-19 pandemie, omdat de regels van social distancing niet kunnen worden nageleefd, moet de werkgever instaan voor het verstrekken en het schoonmaken van de mondmaskers”.

Kosten

In dezelfde “Q&A” van de FOD WASO wordt die verplichting aangemerkt als een maatregel met betrekking tot het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, waaromtrent artikel I.2-14 van de Codex over het welzijn op het werk voorschrijft dat zij “in geen geval financiële lasten voor de werknemers met zich [mogen] brengen”. Aan dat voorschrift wordt voldaan wanneer de werkgever zelf mondmaskers ter beschikking stelt, maar ook wanneer hij de werknemers vraagt die mee te brengen en hen daarvoor vergoedt.

RSZ

Om de vergoeding van werkkledij gaat het niet, ook niet, zo merkt de FOD WASO fijntjes op, nog steeds in de Vragen en antwoorden coronavirus, als het om stoffen maskers gaat. Artikel I.1-4.26° van de Codex over het welzijn op het werk merkt enkel als werkkledij aan, een overall of een pak bestaand uit een broek en een jas of windjak, hetzij een kiel of stofjas, bestemd om te vermijden dat de werknemer zich vuil maakt door de aard van zijn activiteiten. Dat laatste doet een mondmasker niet. De vergoeding van de mondmaskers die een werknemer koopt om op het werk te dragen, is dan ook geen bedrag “dat de werkgever aan de werknemer betaalt ten einde zich te kwijten van zijn verplichting om […] werkkledij te bezorgen”, bedrag dat vrij is van socialezekerheidsbijdragen (art. 19, § 1, 6°, Uitvoeringsbesluit RSZ-wet).

Maar aangezien de mondmaskerverplichting op de werkgever rust, gaat het om wat men in fiscale termen de terugbetaling noemt van “kosten ten laste van de werkgever”. Uit het loonbegrip dat de basis vormt voor de berekening van de socialezekerheidsbijdragen, worden gesloten, “de bedragen die gelden als terugbetaling van […] de kosten die ten laste van [de] werkgever vallen” (art. 4°, eerste lid, Uitvoeringsbesluit RSZ-wet). Op dergelijke terugbetaling zijn dus geen socialezekerheidsbijdragen verschuldigd, ook niet als het om mondmaskers gaat.

De RSZ betwist dat blijkbaar. Volgens het artikel in De Tijd hierboven zou, als de werkgever beslist de mondmaskers terug te betalen die door de werknemers zijn aangekocht, dat niet vrij zijn van socialezekerheidsbijdragen.

In de Administratieve instructies 2020/3 van de RSZ (geraadpleegd op dinsdag 8 september 2020 om 17.15 uur) heb ik dat standpunt alvast niet teruggevonden. Ik gok (en hoop) dat het ook nooit als “instructie” zal verschijnen. Dat zou in strijd zijn met de uitdrukkelijke “vrijstelling van bijdragen” hierboven toegelicht. Overigens is het opgegeven motief voor het ingenomen standpunt onzinnig: de terugbetaling van door de werknemer gekochte mondmaskers zou niet vrijgesteld zijn van bijdragen “omdat men niet zeker is dat daarmee mondmaskers zijn gekocht”. Alsof men zeker is dat de werknemer die zijn werkkledij of zijn reiskosten vergoed krijgt, dat bedrag wel aanwendt om die kledij of autobrandstof te kopen. De wettekst bepaalt trouwens zelf uitdrukkelijk dat het, om vrijgesteld te zijn van socialezekerheidsbijdragen, van geen belang is hoe de werknemer de bedragen besteedt die hij van de werkgever ontvangt. Het volstaat dat die bedragen “gelden als terugbetaling” van de kosten van de maskers, die ten laste van de werkgever vallen.

Mogelijk heeft de RSZ met zijn afwijkende zienswijze een steentje willen bijdragen tot de versteviging van de financiering van de sociale zekerheid waarover dezer dagen zoveel te doen is in de aanloop naar een nieuwe regering.

Zwemmen

De sociaalrechtelijke aspecten van de mondmaskersaga tonen aan dat het risico te verdrinken in de oeverloze regelgeving, dat altijd al groot is geweest, misschien wel groter is dan dat op besmetting met het virus.

Iets meer dan honderd jaar geleden, in augustus 1920, schreef de auteur waarvan u bovenaan een afbeelding ziet, het prozafragment Der grosse Schwimmer. Hij voert daarin een olympisch zwemmer op die op een plechtige gelegenheid een toespraak houdt waarin hij toegeeft dat hij eigenlijk niet kan zwemmen. Maar hij is wel wereldrecordhouder zwemmen. Het had de werkgever van vandaag kunnen zijn.