Share on
Een supergoed arrest over Uber?
Geschreven door Willy van Eeckhoutte
Het ene hoogste rechtscollege is het andere niet
Inhoud
Het United Kingdom Supreme Court, afgekort UKSC, is niet echt en zelfs echt niet te vergelijken met het Belgische Hof van Cassatie. Het oefent (onder meer) als beroepsinstantie in laatste aanleg de gerechtelijke functies uit die vroeger aan het House of Lords toekwamen. Maar het komt, overeenkomstig zijn benaming, zoals het Belgische Hof van Cassatie voor in de wereldlijst van de hoogste rechtscolleges. Als de Britse media het een top court noemen, gebruiken zij top wellicht niet in de betekenis van “bijzonder goed” die dat adjectief in het Nederlands heeft. Van het Belgische Hof van Cassatie werd recent iets soortgelijks wel gezegd.
Laten wij even kijken wat dit superhof in een landmark ruling van 19 februari 2021 concreet besliste in de zaak Uber BV and others (Appellants) v Aslam and others (Respondents), met de case ID UKSC 2019/0029. En laten wij vervolgens een aanzet geven om te toetsen of naar Belgisch recht een beslissing in dezelfde zin te verwachten zou zijn geweest. De uiteindelijke toetsing moet u zelf doen.
Vorm
Laat mij vooraf opmerken dat de uitspraken van het Supreme Court redactioneel bijzonder sterk verschillen van die van het Belgische Hof van Cassatie. De judgments nemen de vorm aan van een verslag met de zienswijze van een of de zienswijzen van meer met naam aangewezen leden van het Court, afgesloten met een doorgaans superkorte conclusie (dismissal of allowance van het appeal). Die worden dan eventueel bijgetreden door andere justices, wat vermeld wordt naast de naam van degene met wiens standpunt hij het eens is.
Het verslag dat de uitspraak vormt in de Uberzaak, is van de hand van Lord Leggatt. Lord Reed, Lord Hodge, Lady Arden, Lord Sales en Lord Hamblen stemden daarmee in. Dat zijn alle overige rechters van de zevenkoppige samenstelling die van de zaak kennis nam, op Lord Kitchin na (hij werd na de debatten ziek zonder onmiddellijk vooruitzicht op spoedig herstel, maar dat levert geen probleem op, zo blijkt uit een postscriptum onder de uitspraak). Het door alle andere rechters bijgetreden verslag-arrest van Lord Leggatt in de Ubercase telt maar liefst 43 bladzijden. Je kan het dan ook geenszins vergelijken met de ultrakorte verslagen die de raadsheer-verslaggever in Belgische cassatiezaken uitbrengt op de terechtzitting, maar meer met langere schriftelijke conclusies van het openbaar ministerie of, beter nog, met een goed gestructureerd en grondig ontwerp van arrest, maar dan in een zaak ten gronde.
Hoewel naar mijn smaak de arresten van het Belgisch Hof van Cassatie in sommige gevallen iets langer zouden mogen zijn (een of twee zinnen over “het waarom” zou meestal volstaan) verkies ik toch hun decisieve beknoptheid boven het meer op een veredelde scriptie lijkende formaat van een UKSC-uitspraak. (Met betrekking tot de website van het Supreme Court en die van het Hof van Cassatie zou ik dezelfde voorkeur niet durven uiten).
Maar hoewel appelen met peren vergelijken niet onmogelijk is, mogen wij echter niet uit het oog verliezen dat het Supreme Court of the United Kingdom in dit soort zaken oordeelt als beroepsinstantie, niet als cassatierechter.
Uber vs Aslam e.a.
Samenvatting
Een beetje uit luiheid (tenslotte is het, als ik dit schrijf, zondag en de zon schijnt voor het eerst dit jaar uitbundig) zal ik mij voor mijn aanzet tot toetsing aan het Belgisch recht beperken tot de press summary die het Supreme Court van het Verenigd Koninkrijk van de uitspraak op zijn website heeft gepubliceerd, zoals het dat van elke uitspraak doet. Die blijkt alvast pertinenter te zijn dan sommige van de oudere samenvattingen van de arresten van het Hof van Cassatie in de Arresten van het Hof van Cassatie. In mijn oefening ga ik niet in op de Britse wetgeving die in de Uberzaak van toepassing is. Zoals blijkt uit wat volgt, verschilt zij op de relevante punten overigens niet substantieel van het Belgisch arbeidsrecht.
De feitelijke constellatie
Vooreerst kan niet genoeg worden beklemtoond dat moet worden gekeken naar de feiten. Niet ieder koerierplatform en zelfs Uber werkt niet noodzakelijk altijd en overal op dezelfde manier, zodat een rechterlijke uitspraak in dit soort aangelegenheid nooit mag worden veralgemeend.
Ook in de Britse zaak vertrekt het Supreme Court van de feiten, die dan ook zowel in de uitspraak zelf als in de press summary worden beschreven. Het Hof wijst erop dat een vergelijking met andere digitale platforms niet noodzakelijk opgaan.
De juridische vragen
Arbeidsrelatie met wie?
Het Supreme Court beslist vooreerst dat de fietskoeriers die de zaak aanspanden, wel degelijk werkten voor Uber en niet voor de klanten: uit de feiten blijkt niet dat Uber opgetreden is als agent voor de koeriers, zoals de onderneming aanvoerde.
Ook naar Belgisch arbeidsrecht komt een arbeidsverhouding uiteraard tot stand tussen degene die werk verricht en zijn opdrachtgever en niet met de tussenpersoon die beide partijen met elkaar in contact brengt.
Arbeidsovereenkomst?
Op basis van die op feitelijke gegevens berustende beslissing komt het Supreme Court tot de conclusie dat de Uberkoeriers waarop de zaak betrekking heeft, workers van Uber zijn, m.a.w. voor Uber en niet voor de klanten werken. Maar niet iedereen die voor een ander werkt, niet elke worker is een employee, is een werknemer. Voor die laatste hoedanigheid is, zowel naar Brits als naar Belgisch arbeidsrecht, ondergeschikt verband nodig.
Het Supreme Court beslist dat dit aanwezig was in de arbeidsrelatie tussen Uber en de koeriers die eisers waren in de zaak. Het doet dat in essentie op basis van vijf vaststellingen:
- Uber beslist hoeveel de koeriers worden betaald;
- de contractuele voorwaarden waaronder de koeriers werken zijn zonder inspraak bepaald door Uber;
- eens de koerier is ingelogd op de Uberapp, is hij niet meer volkomen vrij een opdracht te weigeren;
- Uber oefent een significante controle uit over de wijze waarop de koeriers de opdrachten uitvoeren, o.m. via de scores die zij halen in de beoordelingen van de klanten, die tot waarschuwingen en zelfs tot beëindiging van de samenwerking aanleiding kunnen geven;
- Uber beperkt de communicatie tussen de koeriers en de klanten.
Op basis van het geheel van deze elementen besluit het Supreme Court dat Uberkoeriers “are in a position of subordination and dependency in relation to Uber such that they have little or no ability to improve their economic position through professional or entrepreneurial skill”. Het verwijst in dit verband expliciet naar de finaliteit van het arbeidsrecht: de zwakkere partij in een arbeidsverhouding beschermen.
Conclusie
Zoals gezegd laat ik het antwoord op de vraag of een Belgische rechter op basis van dezelfde elementen tot de conclusie zou komen dat de Uberkoeriers die de zaak in Engeland aanspanden, werknemers van Uber zijn, aan de onderlegde, kritische lezer over.
De instrumenten om de vraag te beantwoorden zijn natuurlijk de principes en de algemene criteria van de Arbeidsrelatieswet (art. 331 – 333, § 1).
Bovendien kan men inspiratie vinden in een beslissing van de Administratieve Commissie ter regeling van de arbeidsrelatie van 26 oktober 2020 over de concrete situatie van één welbepaalde Belgische Uberkoerier. Die staat daar wat verscholen op de website van de Administratieve Commissie, nl. onder nr. 187. Dat is, behalve nr. 196, de enige beslissing op de lijst zonder enige duiding. Zij staat ook wat verloren tussen beslissingen van 10 september 2020 en doorbreekt aldus de chronologische volgorde die men zou kunnen verwachten en die haar het nummer 197 zou geven, beslissing die echter ontbreekt. Ik heb zelf naar best vermogen aangevuld:
Op de website van de FOD WASO en op die van de FOD Sociale Zekerheid wordt duidelijk gemaakt dat het over Uber gaat en zijn ook de belangrijkste elementen van de beslissing terug te vinden.
Verlies bij je oordeelsvorming niet uit het oog dat de beslissingen van de Administratieve Commissie evenals die van het Supreme Court van het Verenigd Koninkrijk geen precedentswaarde hebben. De stare decisis geldt hier niet. Het is, hoe dan ook, uiteindelijk toch de rechter die beslist over de aard van arbeidsrelaties in concrete gevallen (art. 339, eerste lid, Arbeidsrelatieswet).