Basisbankdienst vooralsnog een dooie mus

Een wet van 8 november 2020[1]geeft iedere onderneming het recht op basisbankdiensten van een Belgische financiële instelling. In de praktijk is deze regel echter nog steeds dode letter. Intussen aarzelen banken niet om bestaande klanten zonder motivering aan de deur te zetten. Eenmaal aan de deur gezet blijkt het bovendien een moeilijke opdracht om bij andere banken een klantenrelatie aan te knopen. Hoe kan dat? En hoe pakken we dit probleem aan?

Waarom zou een bank een klant weigeren?

Hoewel dit voor de meeste ondernemingen evident is, blijkt het in de praktijk voor sommige ondernemingen niet steeds eenvoudig om een klantenrelatie aan te knopen of te behouden met een bank. Soms omwille van de sector waarin een onderneming actief is (vb. de diamantsector), soms omwille van diverse andere redenen.

Op zich kunnen er zeker gerechtvaardigde redenen bestaan waarom een bank een onderneming niet als klant aanvaardt. In Europa gelden er steeds strengere antiwitwasrichtlijnen op basis waarvan o.a. banken gehouden zijn verdachte transacties te melden. De overheid houdt er strikt toezicht op dat banken deze taak ter harte nemen. Een bank moet dan ook klanten die zich inlaten met zulke verdachte transacties kunnen weigeren of buiten zetten.

Anderzijds mag een bank in principe niet zomaar arbitrair een klant weigeren of een contract met een klant stopzetten. Met andere woorden: de bank moet motiveren waarom de bank niet met een specifieke klant wil samenwerken. Wettelijk is de bank hier ook toe verplicht.

Helaas blijkt uit de praktijk dat banken zich hier vaak weinig van aantrekken en dat zij louter verwijzen naar hun algemene voorwaarden, die hen meestal toelaten om de klantenrelatie ongemotiveerd te beëindigen met een (beperkte) opzegtermijn. Verschillende ondernemers kwamen al bij ons aankloppen omdat hun bank op die basis de klantenrelatie opzegde, zonder verdere opgaaf van redenen.

In één flagrant geval werd voor een vennootschap in oprichting een zichtrekening geopend waarop de oprichters het (aanzienlijk) aanvangsvermogen volstortten. Er werd aan de notaris een bankattest bezorgd met oog op oprichting van de vennootschap. Kort na de oprichting werd de bankrekening geblokkeerd, en werd de onderneming de facto zonder enige uitleg van de ene dag op de andere lam gelegd.

Het is duidelijk dat een dergelijke actie een enorme impact heeft op de werking van een onderneming enorm is. Bovendien wordt de betrokken ondernemer niet duidelijk geïnformeerd en heeft men in de meeste gevallen het raden naar de redenen van dergelijke beslissingen.

Het grootste struikelblok is dat deze ondernemers, eenmaal opgezegd bij de ene bank, vaak evenmin bij een concurrerende bank terecht kunnen. Wat kan zo’n onderneming doen die ondanks een wettelijke bescherming toch in de kou blijft staan? Daarvoor kijken we eerst naar wat de wet precies zegt.

De wet

Het waarom van de wet van 8 november 2020 is eigenlijk vanzelfsprekend: een onderneming heeft een bankrekening nodig om haar activiteiten te kunnen ontplooien. Meer zelfs, diverse wetten leggen de verplichting op een bankrekening te houden om aan het economisch verkeer te mogen deelnemen. Deze verplichting werd voor het eerst ingevoerd in 1969 (artikel 1 van het Koninklijk Besluit nr. 56 van 10 november 1967 tot bevordering van het gebruik van giraal geld), en kreeg nadien nog verder navolging in andere regelgeving. Denk maar aan de verplichtingen van ondernemingen uit boek III van het Wetboek Economisch Recht (artikel III.18, §1, 11° en artikel III.25), of de regels die cashbetalingen aan banden leggen.

Precies omwille van het feit dat sommige ondernemingen er niet in slagen een bankrekening te openen, waardoor zij de facto niet ten volle kunnen deelnemen aan het economisch verkeer, vond de Belgische wetgever, aangespoord door Europese regelgeving, het nodig om een recht op basisbankdiensten in een wet te verankeren. Door de wet van 8 november is het recht nu opgenomen in het Wetboek Economisch Recht (boek VII, titel 3, hoofdstuk 8 van het WER, afdeling 2).

Wat zijn basisbankdiensten?

De basisbankdiensten zorgen ervoor dat de onderneming betalingen kan doen en ontvangen:

  • Betalingsverrichtingen (zonder dat de rekening in het rood mag staan).
  • Doorlopende opdrachten en domiciliëringen.
  • Betalingstransacties via een betaalinstrument.
  • Contant geld afhalen en storten (binnen de EER – de Europese Economische Ruimte).

Het verkrijgen van een krediet – nochtans voor ondernemingen ook een cruciale dienst – valt niet onder de basisdiensten.

De basisbankdienst is er voor Belgische ondernemingen die ingeschreven zijn in de KBO, of een aanvraag tot inschrijving hebben gedaan en die door drie banken geweigerd werden als klant.

Een onderneming die door drie banken geweigerd wordt, moet de basisbankdiensten schriftelijk aanvragen aan de basisbankdienst-kamer (binnen de FOD economie). Deze kamer duidt, na advies van de Cel voor Financiële Informatieverwerking een Belgische kredietinstelling aan die de basisdiensten zal moeten leveren, conform artikel VII.59/4 § 3 van het Wetboek Economisch Recht.

Waar zit het probleem?

Als er een wet is die stelt dat iedere onderneming recht heeft op basisbankdiensten, omschrijft wat deze basisbankdiensten zijn en welke stappen een onderneming moet ondernemen, hoe kan het dan dat er toch nog steeds ondernemers in de kou blijven staan?

Het probleem is dat het nog steeds wachten is op uitvoeringsbesluiten vooraleer de wet – en dus de wettelijke bescherming – in de praktijk kan worden afgedwongen. Die besluiten moeten o.a. de werking van de basisbankdienst-kamer uitwerken. Zolang die er niet zijn, kan de basisbankdienst-kamer niet van start gaan en blijft de bescherming van de onderneming-op-zoek-naar-een-bank dus dode letter.

Eén en ander wordt voorlopig pas verwacht rond mei/juni 2022, meer dan een jaar na de inwerkingtreding van de wet. Verder uitstel is helaas niet uitgesloten.

Een onverantwoorde vertraging, zo vond ook de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg van Brussel, die de Belgische Staat – toevallig of niet op 6 december 2021 – trakteerde op een veroordeling op grond van de overweging dat een basisbankdienst nodig is om de vrijheid van ondernemen te garanderen in België.

En de oplossing?

Een bank zou er uiteraard voor kunnen kiezen om spontaan basisbankdiensten aan te bieden. Op dit moment is er in België helaas slechts één bank die dit doet. Dit is dus geen structurele oplossing.

Men zou ook een klacht bij de Ombudsdienst Financiële Diensten kunnen overwegen. De bewegingsruimte van deze ombudsdienst is echter beperkt, en bovendien blijkt uit de praktijk blijkt dat men ook daar op het argument stoot dat de wet tot dusver nog niet van kracht is.

Wat rest is een procedure voor de rechtbank, desgevallend via een procedure in kort geding, teneinde basisbankdiensten gerechtelijk trachten af te dwingen. Hoewel een individuele onderneming hiermee in uitzonderlijk geval geholpen kan worden, kan het niet de bedoeling zijn dat iedere onderneming basisbankdiensten gerechtelijk afdwingt.

Conclusie

We kunnen alleen maar vaststellen dat de Belgische Staat in gebreke blijft, ondanks het belang van deze wetgeving in het kader van de bescherming van het basisrecht op vrije vestiging voor ondernemingen.

De paradox is dat de overheid op deze manier, in tijden van steeds verdergaande aandacht voor compliance en informatie-uitwisseling, de getroffen ondernemingen (die vaak actief zijn in sectoren die als gevoelig bestempeld worden voor het witwassen van geld) dwingen om zich te wenden tot minder gebruikelijke en minder gereglementeerde kanalen om hun activiteiten uit te baten.

Michaël Boudry, Novius Advocaten

[1] Wet van 8 november 2020 houdende de invoering van bepalingen inzake de basisbankdienst voor ondernemingen, BS 24 november 2020.

Dit artikel is gereproduceerd met de vriendelijke toestemming van de Jubel.be-website waar het werd gepubliceerd