Is de aankoopprijs van handelsgoederen toch een beroepskost?

Na tegenstrijdige uitspraken tussen de Nederlandstalige en Franstalige kamer van het Hof van Cassatie brengt de wetgever duidelijkheid: de aankoop van handelsgoederen is een aftrekbare beroepskost zoals bedoeld in artikel 49 WIB92. Het Hof van Cassatie volgt de wetgever in een arrest van 23 september 2022.

De kwalificatie als beroepskost of niet heeft voornamelijk gevolgen voor de bewijslast.

Kwalificatie aankoopprijs handelsgoederen

De centrale vraag die wordt gesteld is of de aankoopprijs van handelsgoederen, die bestemd zijn voor doorverkoop, een aftrekbare beroepskost vormt in de zin van artikel 49 WIB92. Indien dit het geval is, dan zal het de belastingplichtige zijn die de echtheid en het bedrag van de aankopen moet bewijzen volgens de regels van artikel 49 en 50 WIB92. Sommigen menen echter dat deze aankoopprijs geen aftrekbare kost kan vormen zoals bedoeld in artikel 49 WIB92, maar dat de aankoopprijs bij het bepalen van de brutowinst in mindering komt van de gerealiseerde omzet.[1]In dat geval zou de administratie met toepassing van artikel 339 en 340 WIB92 moeten bewijzen dat de door de belastingplichtige aangegeven winst onjuist is. De kwalificatie heeft dus voornamelijk gevolgen voor de bewijslast.

Onenigheid binnen Cassatie?

In 2017 was de Nederlandstalige kamer van het Hof van Cassatie duidelijk: “de aankoopprijs van handelsgoederen bestemd voor de doorverkoop in het kader van een beroepsactiviteit vormt een aftrekbare beroepskost in de zin van artikel 49 WIB92”.[2] Drie jaar later beslist de Franstalige kamer van het Hof van Cassatie echter dat de aankoopprijs géén beroepskost vormt in de zin van artikel 49 WIB92.[3]

Beide zaken gingen over soortgelijke gevallen. De eerste zaak, in 2017, handelde over een belastingplichtige die mobilhomes verkocht. Deze beweerde zelf de mobilhomes te hebben gekocht van particulieren in Duitsland. Het onderzoek van de administratie wees echter uit dat de aankoopdocumenten vals waren en dat de aankoopfacturen niet aan de in artikel 49 WIB92 gestelde voorwaarden voldeden. De echtheid, het bedrag en de effectieve betaling van de kosten werden niet aangetoond. De tweede zaak, in 2020, ging over een schroothandelaar die beweerde schroot te hebben gekocht van particulieren. Ook hier wees het onderzoek van de administratie uit dat er geen bewijsstukken waren of dat de aankoopdocumenten vals waren. In beide gevallen meende de administratie dat de aankoopprijs van de handelsgoederen een beroepskost in de zin van artikel 49 WIB92 was, wat maakt dat de bewijslast bij de belastingplichtigen lag. Maar omdat de belastingplichtigen in beide gevallen hebben nagelaten de echtheid en het bedrag van de aankoop te bewijzen, heeft de administratie de kosten verworpen.

In het arrest van 2017 volgt het Hof van Cassatie de zienswijze van de administratie: het is aan de belastingplichtigen om bewijs te leveren over de echtheid en het bedrag van deze aankopen overeenkomstig de regels van de artikelen 49 en 50 WIB92. In het arrest van 2020 verandert het Hof van Cassatie echter van standpunt. Zo zegt het Hof dat de uitgaven die met het vooruitzicht op een terugbetaling zijn gemaakt (en waarvoor op de actiefzijde van de balans een tegenboeking werd gedaan), geen beroepskosten zijn in de zin van artikel 49 WIB92. Beide visies vinden steun in de rechtsleer.[4]

De wetgever grijpt in

Naar aanleiding van de gemengde cassatierechtspraak en de discussie die daaruit is gevolgd heeft de wetgever besloten in te grijpen. Zo verduidelijkt een invoeging in artikel 52 WIB92 dat de aankoop van handelsgoederen een aftrekbare beroepskost is zoals bedoeld in artikel 49 WIB92.[5]De wetgever sluit zich hierbij aan bij het cassatiearrest van 2017.

Het Hof van Cassatie heeft ondertussen in een arrest van 23 september 2022 opnieuw geoordeeld dat de aankoopprijs van handelsgoederen bestemd voor de doorverkoop een aftrekbare beroepskost vormt in de zin van artikel 49 WIB92.[6]Zal hiermee het laatste woord geschreven zijn?

Madou Haberkorn (Doctoraatsbursaal aan de Universiteiten van Hasselt en Gent onder promotorschap van prof. dr. Elly Van de Velde en prof. dr. Reinhard Steennot)

Dit artikel is gereproduceerd met de vriendelijke toestemming van de Jubel.be-website waar het werd gepubliceerd

 

Referenties

[1] Zoals bedoeld in artikel 24, eerste lid, 1° WIB92.

[2] Cass. 16 juni 2017, Fiscoloog, nr. 1530, 1.

[3] Cass. 17 september 2020, nr. F.18.0076.F.

[4] Standpunt artikel 49 WIB92 wel van toepassing op aankopen handelsgoederen: S. VAN CROMBRUGGE, “Aankoopprijs handelsgoederen is wel degelijk ‘beroepskost’”, Fiscoloog 2017, nr. 1530, 1; I. VAN DE WOESTEYNE en S. VAN BELLE, “Aankoopprijs van verkochte handelsgoederen vormt een beroepskost in de zin van artikel 49 WIB 92”, TFR 2018/9, nr. 541, 464-475; M. ZAGHEDEN, M. CASSIERS, P. BIELEN, E. EVERAERT, W. WILLEMS, “Afdeling IV – Beroepsinkomen. Onderafdeling 3. Vaststelling van het netto-inkomen” in CASSIERS, M. et al (ed.), beroepsfiscaliteit, 1e editie, Brussel, Intersentia, 2021, 139. Standpunt artikel 40 WIB92 niet van toepassing op aankopen handelsgoederen: H. DUBOIS, “Over het bewijs van de aankopen in het bijzonder en over enkele regels betreffende het bewijs van de winst in het algemeen”, TFR 2016/7, nr. 499, 320-333; deze bijdrage bouwt voor op M. BALTUS; H. DEPRET, “La preuve du montant des revenus imposables”, TFR2016/7, nr. 499, 314-319; J. VANDEN VRANDEN, “De evenredigheid van het bewijs m.b.t. een aftrekbare beroepskost”, TFR 2020/3, nr. 575, 98-107; M. FEYE, Traité de droit fiscal des sociétés et associations, Brussel, Bruylant, 1935, T. II, 10, nr. 8 en 378, nr. 233.

[5] Art. 52, 13° WIB92, zoals ingevoegd door de wet van 21 januari 2022 houdende diverse fiscale bepalingen, BS 28 januari 2022.

[6] Cass. 23 september 2022, nr. F.20/0175.N/1.